zondag 15 mei 2005

MEIZOENEN

HEGGENMUSSEN
Mei is één van de mooiste maanden van het jaar. Als je in januari je nieuwe kalender doorbladert, lijkt het onbereikbaar ver weg, maar toch is het nu zover! Voorjaarsgeuren drijven door de straten, steeds meer struiken en planten komen in bloei en daarboven sluit zich het bladerdak van de bomen. Mei is om te zoenen! Daarom hebben we ook meizoentjes, ofwel madeliefjes. Dit plantje is zó gewoon, dat het door velen tot onkruid bestempeld wordt. Maar je kunt er leuke randjes mee maken in je tuin en bovendien: wie het kleine niet eert is het grote niet weerd.



PIOENEN
Grote, om niet te zeggen ‘grootse’ bloeiers in mei (en juni) zijn pioenen; forse planten, die in elke tuin een plaatsje verdienen. Al vroeg in het voorjaar komt het bijna gefranjerde blad rood boven de grond. Met het rekken van de stengels verkleuren ze naar een matte tint groen en in de tweede helft van april al worden de bloemknoppen zichtbaar. Heel klein nog, maar je kunt ze al tellen! Naarmate de temperatuur oploopt neemt de plant in omvang toe en groeien de bloemknoppen uit tot spannende kogelronde bollen, waar mieren druk overheen kruipen, zonder overigens schade aan te richten. Voor luizen en slakken is de pioen trouwens ook niet aantrekkelijk: een extra pluspunt!
En dan komt het moment waarop de eerste bloem in bloei komt: de crêpepapieren bloemblaadjes bevrijden zich kreukelig uit de strakke knop en verspreiden hun heerlijke geur - als je daarvoor gekozen hebt! Want ze geuren niet allemaal. Het spektakel houdt een paar weken aan, afhankelijk ook van het weer. Regen doet de pioen geen goed, maar er is veel te redden door de planten tijdig te steunen. Zelf gebruik ik het ‘Peacock’ plantensteunsysteem. Twee steunstokken laat ik zomer en winter bij de pioenen staan, zodat de wortels niet nodeloos beschadigd raken. Zodra het blad in het voorjaar zichtbaar is, leg ik een rooster over de plant heen, tussen de stokken. Zo nodig kan het rooster later verder omhoog geschoven worden. Een prima steun en vrijwel onzichtbaar. Zijn de pioenen uitgebloeid dan blijft het aantrekkelijke blad de rest van de zomer een groene buffer, zoals dat heet, tussen de zomerbloeiers.

Linksonder is een hoekje van het steunrooster te zien.
Als de plant nog jong is kun je de uitgebloeide bloemen er beter uitknippen, maar bij wat oudere planten hoeft dit niet, zodat je ook nog plezier hebt van de zaaddozen. Pioenen zaaien kán, maar vraagt veel geduld: het duurt wel drie tot vijf jaar voor je zelfgezaaide pioen bloeit. Het loont dus om deze plant kant-en-klaar te kopen. Dan kan het trouwens nóg even duren voor ze bloeien, omdat de plant slecht tegen verstoring van de wortels kan. Let goed op bij het planten: de pioen mag niet te diep staan - dan bloeit hij niet. Vijf tot zeven centimeter grond op de wortels is genoeg. Een plekje in de zon heeft de voorkeur, maar halfschaduw kan ook. En dan graag in goed doorlatende, vruchtbare grond, want een pioen houdt niet van natte voeten. Wel goed vochtig houden, vooral het eerste jaar na aanplant. Een mulchlaag van compost kan daarbij helpen. Je zou bijna denken dat het een lastige plant is, maar dat valt erg mee. Zo hoeft hij maar om de paar jaar bemest te worden, met koemestkorrels en beendermeel.


Als een pioen eenmaal goed staat, gaat hij gemakkelijk vijftig jaar mee! Moet hij toch verplant worden, dan kan dat, maar de bloei zal waarschijnlijk een jaar achterwege blijven. Ook een kwakkelwinter is niet bevorderlijk. Voor een rijke bloei hebben pioenen een flinke vorstperiode nodig. Soortecht vermeerderen gaat het best door de plant te delen. Doe dat in de herfst, zodat de ‘nieuwe’ planten nog voor de winter zullen aanslaan. Graaf de plant in zijn geheel uit, spoel de wortels schoon. Als je ze daarna een paar uur laat drogen, is de wortelkluit gemakkelijker in stukken te snijden. Elk stuk moet zeker vier tot vijf ogen hebben. Plant ze terug in bemeste tuinaarde op ruime afstand van elkaar: zodat ze weer ‘groots’ kunnen uitgroeien.
MAAR WELKE?
In Nederland kennen we al eeuwenlang de boerenpioen (paeonia officinalis); bloeit karmozijnrood in mei/juni en wordt plm. 60 cm. hoog en breed. Cultuurvariëteiten van deze soort zijn er enkel- en dubbelbloemig in oranjerood, donkerrood, wit en zelfs in zalmkleur. ‘Rubra Plena’ heeft gevulde robijnrode bloemen en is een pláátje. Jammer dat ze een onaangename geur hebben. Voor een heerlijk zoete geur kun je beter een chinese pioen kiezen: paeonia lactiflora, plm. 90 cm. hoog en breed. Chinese kwekers hebben, door eeuwen heen, honderden cultuurvariëteiten voortgebracht. Een van de bekendste is ‘Sarah Bernhardt’: zachtrose, dubbelbloemig en goed geurend, een wolk van een bloem! Een wit alternatief is ‘Duchesse de Nemours’, ook geurend. De paeonia lactiflora kent ook enkelvoudige bloemen, zoals de ‘White Wings’, met een royale bos gele meeldraden. Bij andere cultivars, enkel- of dubbelbloemig, zijn de meeldraden gemuteerd tot smalle lintjes, vaak in de kleur van de bloemblaadjes. ‘Bowl of Beauty’ is zo’n pioen, maar dan met roomkleurige ‘meeldraden’ in roze bloemblaadjes. Bij veel dubbelbloemige pioenen ontbreken overigens de meeldraden - die zijn één en al ‘petticoat’!
Een verhaal apart levert de boompioen, paeonia suffrutticosa, wel tot twee meter hoog! Indrukwekkend, met gigantische bloemen. Maar ze vragen in ons klimaat iets meer zorg dan hun lager bij de grondse familieleden. Natte voeten verdragen ze beslist niet en het verdient dan ook aanbeveling het plantgat te voorzien van een laag stenen of grind voor een betere drainage, vooral in de winter. In tegenstelling tot de andere pioenen, die in de winter bovengronds afsterven, behoudt de boompioen zijn stengels. In het voorjaar lopen ze opnieuw uit - niet afknippen dus!
Ook de bloemen van de boompioen zijn variabel: enkel, halfdubbel of gevuld in roze, geel of wit, soms met een donkere vlek aan de voet. ‘Reine Elizabeth’ heeft grote gevulde bloemen, met enigszins gekartelde randen, zalmroze kroonbladeren met een fel koperrode gloed. ‘Rock’s Variety’ is halfdubbel, wit met chocoladekleurige vlekken aan de voet. Het proberen waard!
DE EERSTE DE BESTE
Bijzonder aangeprezen wordt paeonia mlokosewitschii. Zo, nu zit je tong in de knoop! Met de uitspreekbaarheid van namen wordt in de plantenwereld geen rekening gehouden. De Engelsen noemen deze plant dan ook ‘Molly the Witch’ (Molly de Heks)! Afgezien van de naam is het een prachtige plant die als eerste van de pioenen in bloei komt: vaak al in april. De klokvormige bloemen zijn enkel en zwavelgeel met een kroon van goudkleurige meeldraden. Het blauwgroen berijpte blad heeft rode nerven en in zijn geheel is ‘Molly’ goed te combineren met blauwbloeiende planten. Laat de zaaddozen vooral zitten: aan het eind van de zomer gaan ze wijd open en worden glanzende zwarte bessen zichtbaar. Een absolute aanrader.
In alle gevallen kan het dus tot een paar jaar duren voor de eerste bloemen te bewonderen zijn: een reden temeer om de aanschaf van een pioen niet langer uit te stellen. Als je ruimte hebt voor meerdere exemplaren zou ik kiezen voor opeenvolgende bloei, zodat je ook de hele maand juni nog kunt genieten van deze superdikke meizoenen!
Dikke meizoen!
Mei 2005

dinsdag 10 mei 2005

KIPPEN

In míjn tuin …


... woedt een strijd op leven en dood, achter de heg, in het ‘buitentuintje’. Ik heb het over mijn twee kippen. Ze vechten niet met elkaar, maar ieder voor zich. Roerloos en geluidloos, want mijn kippen zijn zuiver plantaardig. Ik heb ze zelf geknipt - uit struikjes ‘lonicera nitida’.
                                                                            
Gelukkig maar, dat ze niet echt zijn. Dan zou horen en zien je vergaan. Heb je wel eens een kip een ei horen leggen? Het begint met een zacht, aanhoudend gejammer dat langzaam, maar wel heel zeker, aanzwelt. Tussendoor haalt de kip hard en hoog uit: tòk! tok tok tok tok wi-èèh! Steeds harder, tot ze uiteindelijk schreeuwend haar ei legt. Een goed gespeelde barensscène op de televisie is er niets bij.
Maar voor een echte kip is dit dagelijkse routine. Nee, dan wat mijn kippen meemaken. Die worden ondergepiest en -gepoept, ‘en passant’ in elkaar getrapt en dan kom ik ze redden door tien buisjes per kip door ze heen te timmeren - zodat ze niet meer tot op de grond vertrapt kunnen worden.
Voor honden en katten maakt het trouwens niks uit, of zo’n kip gelardeerd is of niet. Gezien: ergens gaat een voordeur open, hond stormt naar buiten, regelrecht naar mijn kippen, plast er flink tegenaan, rent terug, voordeur klapt dicht! Ook weer klaar!
Katten snuffen eraan met kleine rukjes: alsof de kippen onder stroom staan. Als het ze bevalt (of juist niet?) draaien ze zich om en gaat hun staart in top. Tot zover kun je rustig toekijken. Maar begint de staart te trillen, dan ben je te laat: met een krachtige straal markeert de kat het struikje: “Die is van mij!” En zonder nog om te kijken wandelt hij weg. Of zij: een poes kan het ook.
Menigmaal heb ik op het punt gestaan mijn kippen uit hun lijden te verlossen. En daarmee ook meteen mijzelf, want ik lijd hevig mee. Maar een grenzeloos vertrouwen in mens en dier (het zal toch wel een keer ophouden?) weerhield mij en steeds borg ik de zaag weer op.
Toen kwam de vorst. Één nachtje maar, zo’n twintig graden. Mijn wintergroene kippen, nog gebutst en gedeukt van het laatste molest, leken het nu zelf op te geven: dor en bruin stonden ze daar, gereed om al het blad te laten vallen. Dan toch maar de zaag erin? Maar als het weer genoeg is opgeknapt om iets in de tuin te doen, zijn mijn kippen alweer voor de helft uitgelopen en ik kan het niet over mijn hart verkrijgen.
De strijd zet zich voort - ongehoord - in het ‘strijd’perk in mijn tuin!
 
Mei 2005