zondag 15 april 2007

FLUITEND NAAR DE ZOMER

HEGGENMUSSEN
April doet wat hij wil - en dat is groeien! In geen andere maand voltrekt zich zo’n metamorfose in de natuur: van vrijwel kaal naar volledig groen!  Het gras groeit op volle sterkte (april is de ‘grasmaand’) en tegen het einde van de maand is er voor de koeien dan ook weer genoeg te grazen; lekker naar buiten. Probeer daar eens bij te zijn, als ze voor het eerst de wei ingaan. Geen vrolijker beest dan een koe!
FLUITENKRUID
Eind april bloeit ook het fluitenkruid, ofwel Anthriscus sylvestris. Anthos betekent bloem, rhyskos betekent heg en sylvestris staat voor ‘van het bos’. Het fluitenkruid is in ons gebied het meest voorkomend en vroegst bloeiend lid van de familie der schermbloemigen, Umbelliferae. Je komt het overal tegen waar gras groeit, zoals in wegbermen, maar dus ook in de halfschaduw van loofbossen. Het is een tweejarige tot vaste plant die overwintert met een groen rozet. In april groeien de zich vertakkende bloemstengels uit tot een hoogte van wel anderhalve meter. De witte bloemschermen staan op lange stelen met vier tot vijftien stralen (takjes in het scherm). Elke bloem is drie tot vier millimeter groot. De vruchtjes na de bloei leveren bruine of zwarte zaadjes, die garant staan voor een overvloedige voortplanting van het fluitenkruid.

 Het 'Overbos' bij de Fraeylemaborg
Het geeft een onbeschrijflijk voorjaarsgevoel, die royale, uitbundige witte randen langs de wegen. Wandelend of fietsend rúik je het ook, net als de bijen en vlinders die erop af komen. Jac. P. Thijsse noemde het ‘Hollands kant’. In Zeeland, waar het fluitenkruid ook veelvuldig voorkomt op de voedselrijke, vochtige bodem, noemen ze het natuurlijk ‘Zeeuws kant’. En daar blijft het niet bij, want de volksmond is vindingrijk. Toeters, wilde kervel, fluiters, hondjeskruid, pijpkruid, zere ogenbloem, ’t is allemaal één pot nat. Toeters, fluiters en pijpkruid verwijzen naar de stevige holle stengels, waar kinderen vroeger fluitjes van sneden. Nou, dat kunnen de kinderen van nu ook nog wel. Tegen het eind van de bloeitijd, in juni, zijn de stengels stevig genoeg. Snijd een stuk stengel af vlak onder een ‘knoop’ (bladaanzet). Daar is de stengel dicht. Maak nu ongeveer halverwege een snee in de lengterichting van de stengel en blazen maar: een fluitje van nog geen cent!
‘Zere ogenbloem’ duidt op de ontstekingen van slijmvliezen, keel, neus en oogleden bij mensen die gevoelig zijn voor het stuifmeel van deze plant. Deze vervelende eigenschap wordt weer een beetje goedgemaakt door een andere kant van het fluitenkruid. Aftreksels van de bladeren zouden goed zijn voor huiduitslag en slecht genezende wonden. Eertijds werd er op het slagveld goed gebruik van gemaakt.
Voor de liefhebbers: vers gesneden blad van het fluitenkruid geeft een lekkere salade. Dek de tafel feestelijk met een reusachtig boeket, zomaar langs de weg geplukt. Dat mag, want er is meer dan genoeg. En uiteindelijk komt natuurlijk toch de grasmaaier langs, in de berm.
IN DE TUIN OF NIET?
Anthriscus sylvestris 'Raven's Wing'
In grote tuinen is deze plant prachtig te gebruiken, in een boomgaardje bijvoorbeeld, en dan gecombineerd met paarse Alliums. Maar hoe kom je eraan? Uitgraven is geen optie. Fluitenkruid heeft een lange penwortel en zulke planten kunnen slecht tegen verplanting. Wacht dus tot het zaad rijp is, ergens in juni/juli, en strooi het uit in het gras. De rest gaat vanzelf, elk jaar beter!
Voor kleine tuinen is dit niet zo’n goed idee. Maar niet getreurd, de kwekers hebben er wat op gevonden. Letterlijk zelfs. Ergens in Engeland trof iemand roodbladig fluitenkruid aan, zomaar in het wild, en dat is voer voor kwekers. Rood en anderszins donker blad is ‘in’ en ‘hot’ en ‘cool’ - kies maar. Dat werd dus Anthriscus sylvestris ‘Raven’s Wing’. Perfect voor de tuin: prachtig donker blad, dromerige rozewitte bloemschermen, netjes zestig centimeter hoog en maar een paar zaailingen (óók donkerbladig) per jaar. Bij mij tenminste. Die paar zaailingen zijn meer dan welkom. Hij bloeit misschien iets later dan het wilde zusje, maar verschil moet er óók zijn.
MEER SCHERMEN
De Umbelliferae, schermbloemigen,  of zo je wilt paraplubloemen (denk aan het Engelse ‘umbrella’ voor paraplu!) hebben meer planten in de familie die de moeite waard zijn. Engelwortel bijvoorbeeld: Angelica archangelica. Hij lijkt op dat andere familielid, de berenklauw, maar is absoluut ongevaarlijk. Mooi ingesneden lichtgroen blad, dat bij het opkomen aan zevenblad doet denken, en in het tweede jaar groenwitte bolle bloemschermen. Ook hier een lagerblijvende donkerrode variant: Angelica gigas. Eupatorium, lever- of koninginnekruid, bloeit aan het eind van de zomer (in de vlindertijd) met rozerode schermen. De donkerbladige Eupatorium ‘Chocolate’ bloeit wit en ook deze blijft lager. Geelgroene schermen vind je bij venkel: Foeniculum ‘Giant Bronze’. Inderdaad: groot en met bronskleurig blad. Ook mooi is varkenskervel, Peucedanum verticillare. Net zo hoog als de engelwortel, maar met platte, geelwitte schermen.
ONS MILIEU
Al met al een interessant pakket voor natuurlijk ogende tuinen - en die hebben we zo nodig. De organisatie Milieu Centraal is in maart een campagne begonnen tegen de toenemende verstening van de tuinen: daar wordt onze ecologische omgeving niet beter van. (Zie: www.laatuwtuinleven.nl) En dat in een tijd waarin zelfs het kabinet ‘milieu’ hoog in het vaandel heeft. Hier en daar gaan stemmen op om de tuintjes bij de huizen af te schaffen en te vervangen door meer openbare parken. Zeker de huizen met de achterkanten tegen elkaar aanbouwen?
Toe, wip er eens wat tegels uit … en zaai desnoods slechts fluitenkruid!
Martin Bril, columnist bij de Volkskrant, schreef op 21 mei 2006 over fluitenkruid: “…Ieder jaar steekt het de kop weer op en wiegen die witte schermen met hun duizenden kleine bloemen langs de wegen. Er spreekt op zijn minst doorzettingsvermogen uit, een vrolijk soort koppigheid die de mens tot voorbeeld zou kunnen zijn, of tot troost.”
Geniet van april - het is een mooie maand.
April 2007

dinsdag 10 april 2007

TERRITORIAAL


In míjn tuin …
... zit de ruimte hem vooral in de lucht: het luchtruim. Een territoriaal luchtruim zelfs. Grensovergangen, zwarte stippellijnen: het is er állemaal, zij het niet waarneembaar voor het menselijk oog. Maar vogels kennen de grenzen precies en elke schending van hun luchtruim wordt afgestraft. Want allemaal doen ze aan ‘luchtjepik’.

Een pimpelmees die het even probeert ...

Boven twee klimopstroken hangt een mezenkast. Een belegen hokje, waarin de hele winter een koolmees overnacht. Soms is er een nestje, maar niet elk jaar. Toch wordt dat territorium altijd fanatiek verdedigd. Met veel misbaar en (schijn)aanvallen verjaagt de koolmees pimpelmezen, mussen en merels. De houtduiven laat hij met rust. Maar dat zijn ook van die kukels. Ze bewegen al zo onhandig en dan balanceren ze ook nog boven op elkaar, hoog in de es. Ik sta er handenwringend onder: als ze nou maar niet neerstorten! Hun nest in de berk was zó krakkemikkig, dat de eieren erdoorheen vielen en op de oprit te pletter sloegen. Drama! Geen serieuze bedreiging voor de koolmees dus.
Maar nu zit er een winterkoninkje op de tafel buiten. Met trillende vleugels en een wiebelend staartje bezingt hij luidkeels deze zeer geschikte omgeving voor een nestje. Een winterkoninginnetje valt hem trillend, wiebelend en net zo hard zingend bij, terwijl de koolmees ongerust heen en weer hipt op de druivenranken boven de tafel. Met gerichte duikvluchten probeert hij zijn stek te verdedigen, maar het koninklijk paar is niet onder de indruk en neemt zijn intrek in de klimop.
Dag na dag bouwt het winterkoninkje aan zijn nest. Zingend, trillend en wiebelend, om ook tussen de werkzaamheden door de aandacht van het vrouwtje vast te houden. Opgewekt wisselt hij dorre klimopblaadjes af met droge hortensiabloemen en sleurt hij mos onder de stekelnootjes vandaan. De kaarsenstandaard vóór de klimop gebruikt hij voor de tussenlanding - die wiebelt al net zo hard als zijn staartje.
Wij vonden het een risicovolle onderneming, op slechts een halve meter boven de grond, en sloegen er de boeken op na. De Vogelgids van Hans Dorrestijn: een kostelijk boek om te lezen, maar misschien toch meer ‘leef’gids dan vogelgids! Andere boeken melden dat de winterkoning niet ver boven de grond ‘speelnesten’ bouwt, waaruit het vrouwtje er één kiest (waarna hij probeert andere vrouwtjes in de lege nestjes te krijgen!).
Kennelijk is de koolmees op de hoogte: de relatie kán nog stuk en berustend kijkt hij toe, twee takken onder de duiven. Hij wacht zijn kansen af, in mijn territoriaal verscheurde tuin.

April 2007