maandag 15 oktober 2007

EEN TUIN OP AFSCHOT


Heggenmussen


De miljoenennota is weer gepresenteerd, gewogen en, zoals altijd, te licht bevonden! Een dag lang kon het Kamerdebat gevolgd worden, waarin vooral de hardwerkende Nederlanders op de kaart werden gezet en de ministers verweten werd dat zij na honderd dagen toeren door het land nu ook nog, waar nodig, achter onze voordeur de dienst willen uitmaken.
Hoewel ik eigenlijk vind dat er genoeg gezegd is, heb ik natuurlijk toch nog iets toe te voegen. Wordt het niet eens tijd voor ministeriële bemoeienis, waar nodig, met het gebiedje vóór onze voordeur?!
STENEN (TIJD)PERK
Langzaam maar zeker veroveren de stenen terrein in de tuin. Een volledig bestrate tuin is geen uitzondering meer. Stel je voor: een mooi vrijstaand huis, van landelijke signatuur, ligt als een blok op ‘straat’! De grond eromheen is zorgvuldig dicht gehamerd - nog geen klinkertje is eruit gelaten voor misschien alsjeblieft één potje winterviolen?
Het ‘baas in eigen tuin’ heb ik altijd bejubeld vanwege de diversiteit en vooral de persoonlijke invulling van deze stukjes wereldbol. Maar zo’n hermetische bestrating, dat zou verboden moeten worden.
En wel hierom! In een gewone tuin zakt het regenwater weg in de grond, wat de grondwaterstand ten goede komt. Bestrating echter wordt ‘op afschot’ gelegd. Dat wil zeggen: naar de straat toe lager, zodat het regenwater snel zijn weg vindt naar het riool. Bij hevige regenval, zoals dat de laatste jaren vaker voorkomt, kan het riool de enorme toevoer van water niet verwerken en neemt de kans op overstroming toe. Dat pleit dus niet voor een ‘tuin op afschot’.
GROENVOORZIENING
Maar er zijn meer redenen om te kiezen voor een tuin met groen, want wat in het groot geldt voor de gemeentelijke groenvoorziening, geldt in het klein voor onze tuin.

Iets meer ...
In bebouwde (stedelijke) gebieden wordt door de overheid altijd een percentage van de oppervlakte gereserveerd voor groenvoorziening. De meest gangbare norm voor hoeveelheden openbaar groen en semi-openbaar groen per woning is vijfenzeventig vierkante meter. Dat kan dus plaatselijk verschillen, maar overal is men zich bewust van het belang van groenvoorzieningen. Een groene omgeving is bevorderlijk voor de leefbaarheid, de gezondheid, de economie en, niet in de laatste plaats, de natuur.
POSITIEVE EFFECTEN
De leefbaarheid van een wijk of dorp hangt aantoonbaar samen met het aanwezige groen. Het kan een architectonische bijdrage leveren aan de omgeving, zoals bomen in een straat of een strook gras, bijvoorbeeld. Een park of bos kan een ontmoetingsplek zijn voor bewoners, waar je gemakkelijk een praatje aanknoopt. Ook bij kinderen schijnt een groene omgeving het sociale contact te bevorderen en daarmee hun sociale ontwikkeling, wat weer een positieve invloed kan hebben op hun gedrag in latere jaren.

... of iets minder
Voor onze gezondheid is het goed meer te bewegen en je wandelt, fietst en jogt nu eenmaal prettiger in het groen. Ook onze geestelijke gezondheid vaart er wél bij. Alleen al uitzicht op ‘groen’ heeft een positieve invloed op het herstel van stress en kan zo erger voorkomen.
Geluiden worden gedempt en de luchtvervuiling neemt af. In een straat waar bomen zijn aangeplant kan de concentratie aan fijnstof wel met 90% afnemen. Gezónd dus, al dat groen.
Economisch gezien is er het aanzienlijke voordeel van een gezondere bevolking, maar ook stijgt de waarde van onroerend goed in een groen gebied. En ‘blijvend vrij uitzicht’ wordt natuurlijk niet voor niets door makelaars zo aangeprezen. Een huis met een groen aan- en uitzicht levert meer op dan zonder. Het loont dus om een tuin aan te leggen!
Ook de natuur floreert in de groene gebieden rond onze huizen. Kijk eens wat er allemaal kruipt, wurmt, fladdert en nestelt in de tuin. Anders dan je misschien zou denken tref je in stedelijk gebied per vierkante meter meer variatie aan in plant- en diersoorten dan in de vrije natuur.
GROEN? DOEN!
Neem de proef op de som en let eens op als je buiten loopt, langs een ‘groene’ tuin of een tuin ‘op afschot’: je vóelt het verschil.
Wat er nog bijkomt, is de beperkte oppervlakte die wij in ons land met meer dan zestien miljoen mensen moeten delen. Velen zouden er iets voor over hebben om een eigen tuintje te mogen onderhouden. In grote steden vrolijken bewoners hun straten op met zogenaamde geveltuintjes of een enkele stokroos tussen de stoeptegels. Het maakt een enorm verschil. En wie op zijn balkonnetje aan de Amsterdamse Sloterkade geen stokroos kwijt kan, hangt een verzameling gieters aan het hekje: humor, óók gezond!

Wat ik dus maar zeggen wil: denk er nog eens over na, of het nou echt zo erg is om wat groen te onderhouden. Dat kleine stukje grond op die grote wereldbol, helemaal van jou: laat er iets op groeien!

Oktober 2007

woensdag 10 oktober 2007

POTEN? PÓTTEN!


In míjn tuin …
… begint de herfst onder de berkenboom met paarse druifjes van liriope muscari naast het zwarte blad van ophiopogon en mijn nieuwste aanwinst van de Amsterdamse bloemenmarkt: een reusachtige (roze) cyclamenknol. Daaromheen draperen zich lila en paarse herfsttijlozen. Ze gaan er graag bij liggen, deze ‘Naked Ladies’, zoals de Engelsen ze noemen.



Wij vertalen dat wel met ‘blote jochies’. Waar dat verschil in waarneming vandaan komt weet ik niet, en ik durf het ook niet op mijn computer in te tikken, ‘blote jochies’, om dat eens goed uit te zoeken. Hoe dan ook, het geheel brengt me op het idee om ook voor het voorjaar nog wat bij te poten.
Mijn voorkeur gaat uit naar verwilderingsbollen, omdat je daar verder niks aan hoeft te doen. Het worden paarsrode botanische tulpjes. En een flinke zak paarse krokussen. Niet botanisch, wel probleemloos. In ‘Toveren met bollen’ raadt Jacqueline van der Kloet narcissen aan bij mijn goudbladige jasmijn: ‘February Gold’ (verwildert) en ‘Actaea’ (geurt!). Dus die gaan ook mee. De bol van het jaar, tulipa ‘Spring Green’, laat ik liggen, want die heb ik al.

Krokus tussen vrouwenmantel: gelukt!
Op een droge dag trek ik met bloembollen, schepje en bollenplanter de tuin in. De krokussen had ik tussen de vrouwenmantels bedacht, maar daar kom je met je bollenplantertje dus niet doorheen. Het poten ontaardt hier in grof hak- en breekwerk, want het moet en het zál en ‘kan niet’, daar had mijn vader ook al nooit van gehoord. Ik sus mijn geweten met de gedachte dat vrouwenmantel groeit als onkruid en wens de krokussen succes. Maar als ik het krokussenveldje nog wat wil uitbreiden, spit ik een schep vol kleine witte bolletjes naar boven: ornithogalum ofwel vogelmelk. Daar wil ik eigenlijk wel vanaf - het zijn er veel te veel geworden. Maar ze allemaal uitgraven is ondoenlijk, dus stop ik de krokussen er maar bij en hoop dat zij de vogelmelk de baas worden. Je weet het maar nooit.
Onder de jasmijn groeit longkruid. Een prima ondersteuning voor de narcissen, lijkt me. En kennelijk ook voor sneeuwklokjes, lelietjes van dalen en sterhyacinten, want die graaf ik hier allemaal op! Te laat schieten mij de vijfentwintig sneeuwklokjes te binnen die ik laatst in een pot heb geplant. Dat had ik met deze bollen ook moeten doen. Niet poten, maar pótten - om ze dan later uit te planten: op kale plekken in mijn voorjaarstuin!

Oktober 2007